Na het faillissement van een vennootschap verlangt de ene aandeelhouder uit hoofde van onrechtmatige daad nog een schadevergoeding van de andere aandeelhouder. Deze andere aandeelhouder is de gewezen bestuurder van de vennootschap en de partij aan wie de verpande zaken van de vennootschap zijn verkocht. Volgens eiseres heeft deze bestuurder de vennootschap niet alleen onbevoegd vertegenwoordigd bij het aangaan van een geldlening, maar ook bij het vestigen van een pandrecht op de handelsvoorraad van de vennootschap. Maar kan er nog wel sprake zijn van een onrechtmatige daad van de gewezen bestuurder nadat het faillissement al afgewikkeld is?
Lees meer
De vrouw (eiseres) beticht de gewezen bestuurder van het laten uitwinnen van het pandrecht. En van de executoriale verkoop van de verpande voorraad voor een fractie van de marktwaarde aan een partij, die aan hem gelieerd is. De schade die zij vordert, bestaat daarmee uit de verdampte waarde van de aandelen. Dit is echter in de eerste plaats te wijten aan nalatig gedrag van een medebestuurder, ruim voordat de voorraad werd verkocht. Bovendien wordt de schade door de vennootschap geleden; het is haar voorraad. De eiseres heeft ook niet aangedragen dat er een specifiek jegens haar geldende zorgvuldigheidsnorm is geschonden. De rechtbank wijst daarom de vorderingen af. De vrouw is er daarmee niet in geslaagd om de gewezen bestuurder met succes te beschuldigen van een onrechtmatige daad na faillissementsdatum. Het boek blijft zogezegd dicht.
Denise van Zijl
(Denise schreef deze column eerder voor Fiscount)
Bron: Uitspraak Rechtbank Gelderland ECLI:NL:RBGEL:2021:4826