Informatie

Geschreven door
 Keistad Advocaten
Datum
 15-1-2021
Categorie
Arbeidsrecht

Corona heeft een enorme impact op ons dagelijks leven. Ook in mijn arbeidsrechtpraktijk stroomden in 2020 de vragen binnen, direct of indirect gerelateerd aan het Corona-virus. In de praktijk weten de meeste werkgevers en werknemers doorgaans wel tot een redelijke oplossing te komen voor – ook voor hen – nieuwe vraagstukken in uitzonderlijke omstandigheden. Ook rechters buigen zich inmiddels over Corona-gerelateerde arbeidsrechtelijke vraagstukken. Graag neem ik u in het nieuwe jaar mee in een aantal arbeidsrechtelijke vraagstukken die in het Coronajaar 2020 speelden en hoe daar mee is omgegaan in de praktijk.

Zo schreef ik in 2020 al een juridische column over ‘Vakantiedagen en Corona’, naar aanleiding van een vraag van één van mijn grootste klanten. Kan een werknemer terugkomen op een reeds vastgestelde vakantie? De wet geeft de werkgever de mogelijkheid om vanwege gewichtige redenen een reeds vastgestelde vakantie in te trekken. Voor de omgekeerde situatie, waarin juist de werknemer de reeds vastgestelde vakantie wilt intrekken, geldt echter als wettelijk uitgangspunt dat de werkgever hier geen gehoor aan hoeft te geven. Het verdient hierbij wel aanbeveling om werknemers gelijk te behandelen en dus voor alle werknemers als ‘Corona-beleid’ te hanteren dat reeds vastgestelde vakantiedagen niet kunnen worden ingetrokken. Overigens zijn er altijd uitzonderingen die de regel bevestigen. Ieder keer weer dient een situatie zorgvuldig en naar alle relevante feiten en omstandigheden beoordeeld te worden.

Ook schreef ik in het afgelopen jaar een juridische column over ‘Corona en onbetaald gelaten facturen’, naar aanleiding van een vraag van een cliënte met een massagesalon. Tijdens de eerste intelligente lockdown moest ook zij wekenlang de deuren sluiten. Zij huurde twee receptionistes/gastvrouwen in via een payrollbedrijf, maar beide dames zaten ook ineens noodgedwongen en inactief thuis. Cliënte zag haar omzet per direct verdampen, maar de inhuur van beide dames liep gewoon door. Het payrollbedrijf hield cliënte onverkort aan de contractueel gemaakte afspraken. Juridisch was hier aanvankelijk geen speld tussen te krijgen, totdat de rechtspraak de helpende hand bood.

De kort geding rechter in Amsterdam boog zich op 1 september 2020 namelijk over een zeer vergelijkbare zaak. Een hotel dat een schoonmaakbedrijf inhuurde, wenste tijdens de periode van noodgedwongen sluiting geen gebruik te maken van de schoonmaakdiensten en wilde daarom dus ook de facturen niet betalen. Het schoonmaakbedrijf maakte echter onverkort aanspraak op betaling van de openstaande facturen. Het schoonmaakbedrijf hield het hotel aan de tussen partijen gesloten overeenkomst en startte een kort geding, toen het hotel bleef weigeren de facturen te betalen.

Het schoonmaakbedrijf meende dat partijen een vast bedrag per maand waren overeengekomen, ongeacht de hoeveelheid verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Het hotel meende echter dat partijen waren overeengekomen dat enkel voor de werkelijk verrichtte schoonmaakwerkzaamheden zou worden betaald. Aan de hand van de bewoordingen van de overeenkomst, oordeelde de rechtbank dat het hotel niet gehouden was tot betaling van de openstaande facturen. De rechter voegde echter een interessante en voor de praktijk bruikbare overweging toe aan zijn vonnis, geplaatst in de context van de huidige Corona pandemie.

Onvoorziene omstandigheden

De rechter oordeelde namelijk dat, zelfs als partijen een vast bedrag per maand zouden zijn overeengekomen, het hotel waarschijnlijk een geslaagd beroep had kunnen doen op artikel 6:258 BW. Ofwel: onvoorziene omstandigheden. Dus ondanks een harde (contractuele) betalingsverplichting, had het hotel dan waarschijnlijk met succes kunnen vragen om de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te ontbinden. De kort geding rechter refereerde hierbij aan de omzetdaling van bijna 90% van het hotel versus de beperkte omzetdaling van nog geen 10% van het schoonmaakbedrijf. Onder die omstandigheden zou het niet redelijk zijn om het hotel onverkort aan haar betalingsverplichtingen te houden.

Conclusie

Alhoewel iedere zaak weer op zichzelf staat en uiteraard datgene wat partijen contractueel hebben afgesproken voorop staat of op zijn minst sterk richtinggevend is, laat voornoemde uitspraak wel zien dat ook rechters in deze uitzonderlijke Corona-tijden compassie kunnen tonen door de risico’s van Corona te verdelen. Het laat ook zien dat het recht leeft en meebeweegt op de golven van (grote) maatschappelijke ontwikkelingen.

Stijn Maas